6 november 2022, Titusfeest

Overweging parochie Titus Brandsma,

Amstelveen

6 november 2022

2 Tim. 2, 3-13, Luc. 6, 27-36

‘Tot jullie die naar mij luisteren zeg ik: heb je vijanden lief, wees goed voor wie je haten, zegen wie jullie vervloeken, bid voor wie jullie slecht behandelen.’

Met deze woorden, deze oproep, opent de Evangelielezing vandaag.

En daar blijft het niet bij, het gaat nog even door: over het op de wang geslagen worden, van je onderkleed beroofd worden, bestolen worden, en wat niet al. En steeds weer: keer de andere wang toe, eis niet terug, laat het over je kant gaan. Ja, en dan tot slot als klap op de vuurpijl: heb je vijanden lief.

Is dat niet wat veel gevraagd?

Vandaag vieren we de gedachtenis van Titus Brandsma, de patroon van deze parochie.

Op 3 november 1985 werd hij zaligverklaard, als martelaar, en dit jaar op 15 mei, werd hij heiligverklaard door Paus Franciscus. Voor zijn heiligverklaring zijn wij allereerst God dankbaar die hem de genade tot de kracht en de moed gegeven heeft. Hij is immers de bron van alle heiligheid.

In zijn martelaarschap herdenken en eren wij Titus Brandsma hem vooral om zijn sterven in Dachau. Hij heeft zich verzet tegen wat voor hem inging tegen het ultieme gebod van de liefde. Hij verzette zich, niet met geweld, maar met vredelievende middelen, met het woord. Toch schrijft hij enkele jaren eerder:

 ‘Ik weet wel dat er velen zijn die de prediking van berusting uit de tijd achten, die veeleer verzet en opstand prediken dan berusting. Maar wij leven nu eenmaal in een wereld waarin het leed niet te vermijden is’.

Verzet en berusting, martelaar zijn en je vijanden liefhebben. Hoe vallen al deze aspecten met elkaar te rijmen.  Maar dan zijn daar de woorden van Godfried Bomans, die nog college bij hem gelopen heeft. Bomans noemde hem:

Een man die onder ons, Nijmeegse studenten, bekend stond als de zwakste in het weerstreven van wat men hem vroeg en nochtans zijn leven gaf voor wat hij weigerde prijs te geven.’

Als hem iets gevraagd werd, om hulp te bieden, om een bijdrage te leveren, om zich in te zetten, kon hij niet weigeren.

Maar hij weigerde zijn overtuiging, het gebod van de liefde prijs te geven. Het gebod van de liefde strekte zich voor Titus Brandsma uit tot zijn beulen, tot hen die hem in elkaar sloegen: ‘Je moet voor ze bidden’, zei hij dan.

Titus Brandsma heeft met zijn leven en zijn sterven uitdrukking gegeven aan zijn geloof, zelfs al kostte hem dat zijn leven. Zijn leven was één geheel, één leven van gelovende liefde, wat uitliep op een sterven in ultieme liefde.  

Zoals Christus, gehoorzaam was tot in de dood, aan de liefde van de Vader.

Als wij een mens heilig noemen is dat omdat we in die mens iets van God zien.

Wij vermoeden iets, zien iets. En het roept ons verlangen wakker ook zo te mogen leven, met die integriteit, met dat besef van Gods nabijheid, met het verlangen om te zijn zoals God ons bedoeld heeft, dat dat ook in ons leven werkelijkheid mag worden.

Titus Brandsma riep dat verlangen wakker in de mensen die hem ontmoet hebben. En niet alleen die hem daadwerkelijk ontmoet hebben, maar ook nu is hij voor veel mensen een blijvende bezieling.

In zijn Diesrede ‘Het Godsbegrip’ zegt hij:

‘God is kenbaar in ons wezen, wij kunnen Hem zien en in zijn aanschouwing leven. En die aanschouwing zal zijn invloed niet missen op ons gedrag. Zij zal zich dan ook in onze werken openbaren.’

God is kenbaar in ons wezen!

Als wij ons leven gericht op God leven zal zich dat laten zien in ons gedrag.

Wij kennen de negatieve uitspraak: ‘Wie met pek omgaat wordt er mee besmet’. Maar zo is het ook met de liefde, met goedheid. Waar je je op richt, waar je je mee bezig houdt, waar je liefde naar uitgaat, dat werkt in je. Langzamerhand wordt je het, of zoals Titus het zei: ‘God zal zich in onze werken openbaren’, zal ook in ons aan het licht komen. Niet dat wij dat zien, daar gaat het niet om, wij doen gewoon wat je denkt te moeten doen, maar het zijn de anderen die dat zien. Zoals zo veel mensen het bij Titus gezien hebben. En die daardoor geraakt werden.

Nu hebben wij het geluk dat wij veel getuigenissen hebben van mensen die Titus gekend hebben. Mensen uit zijn gewone leven als karmeliet, als hoogleraar, als journalist, en al zijn drukke bezigheden, maar ook vanuit zijn gevangenschap in Scheveningen, Amersfoort en zelfs uit Dachau. En uit welke tijd ook, het is wonderlijk dat al die mensen getuigen allereerst van zijn goedheid, zijn zachtmoedigheid en vooral, onder die moeilijkste omstandigheden in de gevangenis en kampen, van zijn diepe Godsvertrouwen. Dit gaf hem een innerlijke weerbaarheid, een geestelijke draagkracht terwijl hij zelf langzamerhand lichamelijk werd afgebroken en uiteindelijk ten onder ging.

Van overlevenden hebben we vele, vele getuigenissen hoezeer zij onder de indruk waren van ‘de stille, diepe natuur van deze vrome katholiek’.

Van Mierlo, die ook in Kamp Amersfoort was:

 ‘Professor Brandsma was fysiek zeer zwak, maar geestelijk een van de allersterksten. Hij stond psychisch volkomen boven zijn lichamelijk lijden. Zonder uitzondering hebben we allemaal veel van hem gehouden, vooral om zijn natuurlijke en beminnelijke omgang. Haat of afkeer kende hij niet, noch ongeduld of hardheid’. 

Titus komt in al deze getuigenissen naar voren als een vrij mens, iemand die niet gericht is op zichzelf, die zich inzet voor zijn medegevangenen, ja zelfs vriendelijk is voor zijn beulen.

Heinrich Rupieper, Duits priester, zelf al vanaf 1935 van de ene naar de andere gevangenis gesleept, en tegelijk met Titus in Dachau aangekomen getuigt over hem:

Hij had zijn leven overgegeven in Gods hand. Haat kende hij niet. Ik heb mij er steeds over verwonderd dat pater Titus zonder enige uiting van afschuw of innerlijk verdriet alles geduldig verdroeg. Hij bad heel veel de rozenkrans, op zijn vingers, en zei: ‘We moeten voor ze bidden’.

Zijn geduldig gedragen lijden zonder woorden maakte op zijn medegevangenen een diepe indruk. Hij verleende geestelijke bijstand aan anderen, sprak met hen, monterde hen op. Ook door het voorbeeld dat hij gaf monterde hij mensen op.

Zijn innerlijke sterkte en moed waren buitengewoon, ook zijn volharding. Over zijn geduld heb ik al genoeg gezegd. Dat men zijn vijanden kan vergeven zoals hij deed, is werkelijk grootmoedig.

Uit al de getuigenissen die er zijn, en dat zijn er vele, blijkt steeds weer: het centrum van Titus leven is zijn Godsrelatie, het gebed, hij leefde uit de ene Bron, waar alle leven uit voortvloeit. Zijn verankering in God maakte Titus Brandsma mild tegenover anderen, maar waar nodig onverzettelijk. 

 ‘Tot jullie die naar mij luisteren zeg ik: heb je vijanden lief, wees goed voor wie je haten, zegen wie jullie vervloeken, bid voor wie jullie slecht behandelen.’

We vroegen ons af: is dat niet wat veel gevraagd, is dat wel mogelijk? 

Titus laat zien dat het, uiteindelijk, mogelijk is. Het is mogelijk, ook in onze gewone dagelijkse levens, met zijn vallen en opstaan. Het vraagt een steeds meer groeiend bewustzijn dat God de Grond, de dragende Grond van ons bestaan is.

Met de woorden van Titus zelf:

‘God is kenbaar in ons wezen, wij kunnen Hem zien en in zijn aanschouwing leven. En die aanschouwing zal zijn invloed niet missen op ons gedrag. Zij zal zich dan ook in onze werken openbaren.’

Wij kunnen slechts bidden dat het werkelijk tot ons door mag dringen dat God de dragende Grond van ons bestaan is, dan zal dit ook in ons leven tot werkelijkheid worden, steeds meer. Titus is ons op deze weg voorgegaan.

Bidden wij, dat onder de voorspraak van de heilige Titus Brandsma, ons leven een getuigenis mag zijn van Gods liefde. Dat ons leven een bemoediging mag zijn voor anderen.

Dat Gods liefde steeds meer aan het licht mag komen.

 Zr. Hettie Berflo O Carm.