23 oktober 2022 een doordringend gebed

EEN DOORDRINGEND GEBED

Zondag 23 oktober 2022

30ste zondag door het jaar – C

Lezingen: Jezus Sirach 35:12-14.16-18 en 2 Timoteüs 4:6-8+16-18 en Lucas 18:9-14

Vandaag een schilderachtig tafereeltje, in de Evangelielezing. Het gaat over twee mannen, waarbij de ene man heel nadruk­kelijk aanwezig is, terwijl de andere man heel bescheiden is en op de achtergrond blijft. Lukas portretteert ze alle twee heel raak met een enkele penseelstreek. Beiden zijn in de tempel aan het bidden. De een staat vooraan, hij is een Farizeeër, en staat altijd in de eerste rij. De ander is een Tollenaar en hij zit op het laatste bankje. Ze zijn beiden aan het bidden, maar ver­schillen in hun gebedshouding!

In het Evangelie van vandaag luisteren we naar het de verhalen van deze Farizeeër en deze Tollenaar. Maar hoe je het ook wendt of keert, Jezus heeft iets tegen Farizeeërs. Er zijn bronnen die beweren dat Jezus zelf een Farizeeër was en dat Hij daarom tegen die groep kon zeggen wat Hij wilde. Maar hoe dan ook, het woord Farizeeër heeft in onze tijd en onze cultuur een negatieve klank gekregen. U herinnert zich misschien nog het liedje uit de Tweede Wereldoorlog: ‘Op de hoek van de straat staat een NSB-er, het is geen man, het is geen vrouw, het is een Farizeeër!’ Eigenlijk jammer dat deze naam zo is aangetast, want ook veel Farizeeërs waren bijzonder gelovige mensen. Maar zelfs zo dat de eigenlijke betekenis verloren dreigt te gaan.

Het woord Farizeeër betekent ‘afgezonderde’. Hun probleem is dat ze niet zozeer van de tempel, de ontmoetingsplaats met God, of van offers houden, maar van het gaat hen vooral om de Wet. Ze proberen zelfs meer te doen dat de Wet voorschrijft. In alle omstandigheden krijgt de wet voorrang. Als je schaap op Sabbat in een waterput valt, geven ze de wet voorrang. Liever een verdronken schaap, dan een overtreding van de wet. Door hun hang naar de wet, organiseerden zij zich in kleine groepjes, die zich vaak beter voelden dan de wereld om hen heen.

Farizeeërs leggen nadruk op het onderhouden van de wet en niet op tempel en offers. Het is dan ook opvallend dat de Farizeeër en de tollenaar elkaar in de tempel tegenkomen. Beiden spelen ze hun spel voor het aanschijn van God. De Farizeeër staat voorin, en strijkt over zijn lange witte baard, dik en deftig: een beeld van onkreuk­baarheid. Vol minachting wijst hij naar de Tollenaar achter in de tempel. Die staat daar in elkaar gedoken, zijn ogen terneergeslagen. Het is een van die corrupte tollenaars: een afperser, een zondaar. Hier staan ze bij elkaar: trots naast berouw, hoogmoed naast nederigheid.

Eigenlijk geeft Lucas ons vanmorgen een prachtig schilderij mee naar huis, een echte Bijbelprent die je zo in je slaapkamer kunt ophangen. Toch bevat de tekening een harde boodschap. De Farizeeër denkt dicht bij God te zijn en is ver van Hem verwijderd.

De Tollenaar beseft hoe ver hij van God afstaat (door zijn eigen gedrag weliswaar), maar wat staat hij dicht bij God! Er zijn mensen, zoals de Farizeeër, die totaal geen last hebben van een minderwaardigheidscomplex. Ze hebben een grote dunk van zichzelf. Ze leven van het spreekwoord: ‘Als ik in mijn leven niet me zelf kietelt, een ander zal het heus niet doen’.  Daar staat een mens voor de hemelse Vader: breedsprakig, wijdbeens, met opgeven hoofd. Het beeld van een mens die bezeten is van eigenwaan. Hij vindt dat hij de beste is in zijn gebed tot God. De Farizeeër kijkt op anderen neer met een zekere minachting. Achter in de tempel staat de tollenaar. Zijn beroep heeft hem 'n slechte reputatie bezorgd. Hij verdient veel geld over de ruggen van anderen heen. Maar in de tempel gebeurt er iets wonderlijks: de tollenaar is in de tempel geraakt door Gods aanwezigheid, en hij is, tijdens het gebed, zich schuldbewust van zijn levenshouding.

De tollenaar kijkt naar de grond en blijft achterin staan, want in Gods aanwezigheid voelt hij elke vlek en elke rimpel in zijn leven. Hij mompelt woorden: ‘Heer, wees mij zondaar genadig’.  De tollenaar heeft geen kritiek op zijn medemensen, en voelt zich niet heter dan anderen. Hij heeft ge­noeg aan de balk in z'n eigen oog. ‘De Heer is een Rechter en bij Hem is geen aanziens des persoons’. Hij is een rechtvaardige Rechter, de Enige.

Ook Paulus die de finish van de wedloop nadert en daarom ook in de spiegel gaat staan om de balans van zijn leven op te maken. Hij constateert dankbaar dat hij de goede strijd heeft gestreden en het geloof heeft bewaard. Hij klopt zich niet op de borst. Hij weet dat de Heer hem terzijde heeft gestaan, dat Die hem de kracht heeft gegeven om zijn ambt als predikant van het Evangelie ten einde toe trouw te vervullen. Door de genade van God is hij, wie hij is. Hij vertrouwt erop dat diezelfde Heer hem behouden zal overbrengen naar zijn hemels koninkrijk. Daarom zingt Paulus: ‘Hem zij de heerlijkheid in de eeuwen der eeuwen. Amen’.

Het was toch beter geweest, als die Farizeeër met Paulus een gesprek was aangegaan, in een liefdevolle dialoog zou hem geestelijk goed hebben gedaan! Maar aan u de hamvraag: in wie herkent u zich het meest? Ik heb één advies: niet te snel antwoorden!  Het gaat niet om verschillende groepen mensen, maar om twee verschillende levenshoudingen. Want ook ten tijde van Jezus waren niet alle Farizeeërs schijnheiligen en niet alle tollenaars rouwmoedig. Er zitten in Jezus’ parabels vaak plagerige dubbel­zinnigheden. De ‘zondige tollenaar’ willen we niet zijn, maar ook niet de hooghartige Farizeeër.  Misschien komen we tot het besef dat beide levenshoudingen in ons verenigd zijn. Soms ligt het accent bij de een, dan weer bij de ander. Als we niet te snel oordelen, weten we onze plaats. En alleen zo kunnen we gerechtvaardigd naar huis gaan….

Ambro Bakker s.m.a.

Deken van Amsterdam

Locatie: H. Augustinus

en de H. Titus Brandsma