17 april 2022, PASEN

Pasen, 17 april 2022 (C-jaar)

Hand. 10, 34a. 37-43; Kol. 3, 1-4; Joh. 20, 1-9

Pasen, het grootste feest van het kerkelijk jaar. Wij vieren de kern van ons geloof. Dat Jezus verrezen is. Dat de dood niet het laatste woord heeft. Dat ook  ons leven geborgen is in Gods hand. Pasen is het verhaal van de opstanding: we staan op tegen zinloosheid, tegen oorlog en agressie, tegen de dood. We zoeken naar vrede, en geven betekenis, vreugde en toekomst aan ons leven door het te zien als door God gegeven.

Ja, ja, hoor ik u denken. Niet zo snel. Zo gemakkelijk en vreugdevol is het leven nu ook weer niet. Het valt niet altijd mee. Als we zien hoe een mens soms  gekwetst en gekweld wordt, als we geconfronteerd worden met oorlog, verdriet, pijn en lijden, met de breekbaarheid van het leven, als we twijfelen aan de zin van het bestaan. Dan is het wel heel moeilijk om in de verrijzenis te geloven. Om er op te vertrouwen dat Gods liefde en zorg uiteindelijk sterker zullen zijn dan ellende en eenzaamheid, dan wanhoop en slapeloze nachten.

Inderdaad, het leven valt vaak niet mee. En toch horen we elk jaar dit verhaal over verrijzenis en opstanding. Hoe moeten we dat verstaan en wat kunnen we ermee in ons leven? Eerst wat verrijzenis niet is. Verrijzenis is niet verder leven alsof de dood niet bestaan heeft. Het is niet het oude leven hernemen. Jezus is niet door God in het graf gereanimeerd. De aardse Jezus is dood en dat is definitief. Deze realiteit moet door de leerlingen eerst erkend worden, voordat er sprake kan zijn van een andere wijze van zien. In die andere wijze van zien en verstaan speelden vrouwen een hoofdrol. De liturgie van de paasnacht zit vol met symboliek. We begonnen in het duister. Er kwam vuur, licht. Er was sprake van doortocht, uitweg, onverwacht leven over alle grenzen heen. De dood moest wijken.

Hoe de verrijzenis plaatsvond en wat er precies is gebeurd, weten we niet. De verrijzenisverhalen verschillen nogal van elkaar. Maar waarin ze alle vier overeenkomen is dat het begint bij de vrouwen. Het evangelie van Johannes vertelt hoe Maria Magdalena naar het graf gaat. Wat moet zij daar doen? De mannen zijn er vandoor maar zij zoekt Jezus nog. Ze kan haar vriend en Heer niet loslaten. 's Morgens vroeg gaat ze - "het is nog donker" -  ze 'zag' nog niet. En dan gebruikt de evangelist driemaal het word 'zien'. De eerste betekenis is 'constateren': Maria constateerde dat de steen was weggerold en automatisch denkt ze dat het lijk van Jezus is gestolen. Ze rent naar Petrus en Johannes, vertelt wat ze heeft geconstateerd. Johannes rent vooruit en "vooroverbukkend" constateert hij iets over de zwachtels. Dan komt Petrus en hij gaat het graf wel binnen: hij durft de confrontatie met de dood nu wel aan. In het graf, in de wereld van de dood, 'beschouwt' hij, zegt de evangelist, de tweede betekenis van 'zien'. Hij 'overweegt' n.a.v. de zwachtels en de zweetdoek. Dan gaat ook Johannes het graf in en hij 'ziet in', de derde betekenis van zien, hij doorziet. Toen pas, want ze hadden nog niet begrepen, dat een en ander al in de Schrift lag opgesloten, nl. dat iemand die een Gerechte is, die goed heeft geleefd, niet door de God van het Verbond in de steek wordt gelaten. Niet in de steek wordt gelaten op het moment van definitieve betekenis, op 'de derde dag', de dag van zijn dood, zijn beëindiging van het leven op aarde. Zo móést het wel zijn volgens de Schriften, het kon niet anders (Goris). Het graf kon Jezus niet vasthouden. De steen moest wel wegrollen.

Ook in de andere evangelies is er een hoofdrol voor vrouwen weggelegd. Wat zagen die vrouwen? Ze hadden Jezus gezien, bij diens leven. Ze hadden gezien: Hij leefde niet voor zichzelf, Hij leefde voor anderen. Zijn manier van leven was niet gebaseerd op macht, op invloed, op geweld van welke soort dan ook.  Zijn leven was gebaseerd op liefde en dienstbaarheid. Ze hadden gezien: heel zijn leven was één groot ‘neen’ geweest tegen alles wat in mensen dood kan zijn en tegen alles wat mensen de dood kan aandoen: ‘neen’, zo ben jij niet bedoeld, jij mens bent bedoeld om te leven. Ze hadden gezien: heel zijn leven bestond uit het tot leven wekken van mensen die al bij hun leven dood en begraven waren. Verschopte mensen hielp Hij omhoog, uitgestotenen haalde Hij er bij, mensen in de war gaf Hij richting, versomberden haalde Hij op uit hun put.

Heel zijn leven was: leven geven. Zijn liefde was te groot om door de dood te kunnen worden uitgewist. Hij leek wel God. Dat alles hadden ze gezien, dat ging door die vrouwen heen, en als in een flits zagen ze, niet met de ogen van hun hoofd maar met de ogen van hun hart en hun verbeelding: daar komt geen einde aan, aan dat leven. Wie zo geleefd heeft kan niet definitief dood zijn. Leven dat zo gegeven wordt kan niet eindigen in een graf. Wat in Hem leven was is bij ons binnengekomen, is leven van ons geworden. En als wij het niet in onszelf begraven houden, zal ook onze steen wegrollen en zullen wij, net als Jezus, het leven doorgeven, tot aan het einde der aarde.

Echt verrijzenisgeloof is geworteld in het leven van Jezus en in zijn levensstijl. Daarin zien we dat een mensenleven niet gemeten mag worden naar de levensduur, niet naar het uiterlijk succes, niet naar het bezit en het prestige, maar naar de betekenis die het heeft voor anderen, naar de maat van de liefde die het heeft bezield en gedragen.

Gods trouw houdt nergens halt, het biedt leven zelfs door de dood heen. Het leven wint het van de dood, waar mensen die het niet meer zien weer uitzicht krijgen, waar vluchtelingen onderdak vinden, waar mensen die zich verlamd voelen weer uit de voeten kunnen, waar afgeschreven mensen weer een plaats in de samenleving vinden, waar mensen die in zichzelf opgesloten zaten weer kunnen luisteren en de verbroken communicatie met de medemens hersteld wordt, waar mensen weer levensmoed krijgen. Kortom waar mensen die op een of andere wijze op het dode punt stonden er weer overheen komen (Braet).

Wie door de dood heen gaat kan het nieuwe leven vinden. We moeten de realiteit van wat doods en duister is niet ontkennen, maar onder ogen durven zien, om zo tot opstanding te komen, tot vernieuwd leven.

De vraag is: kunnen de woorden van de vrouwen bij het graf ook voor ons ‘dragende woorden’ worden? Durven wij ons over te geven aan hun wijze van zien. Durven ook wij die onzekere sprong te maken? Want dat is het. Harde bewijzen ontbreken. We moeten luisteren naar de taal van ons hart. Wie zo gelooft in de verrijzenis zal zelf een bron van leven en van liefde worden, vooral voor mensen die in hun hart al gestorven zijn.
Ik wens u een zalig Pasen.

PLK