13 maart 2022, 2e zondag veertigdagentijd
2e zondag Veertigdagentijd, 13.3.22 TB
Genesis 15, 5-12.17-18; Filippenzen 3, 17-4, 1; Lucas 9, 28b-36
Heeft u weleens zo’n bijzondere ervaring gehad, een ervaring waardoor in uw leven alles ineens duidelijk wordt: wie u bent en wat de bedoeling is van uw leven? Een ervaring ook waarin u de belofte krijgt dat het – ondanks alle pijn en verdriet – eens allemaal goed zal komen. Een ervaring waarin alles goed voelt en u zich een geliefd mens weet.
U zou vreemd staan te kijken en zich misschien wel twee keer bedenken voordat u over deze ervaring met anderen durft te spreken. Ze zouden u maar voor gek kunnen verslijten. En toch komen dergelijke ervaringen regelmatig voor. Ze hebben diepingrijpende gevolgen in een mensenleven. Ze kunnen de richting ervan verregaand beïnvloeden. Mensen kunnen er vaak levenslang op teren, ook als er later soms lange perioden van grijsheid en middelmatigheid volgen. Als je er op durft te vertrouwen.
Over dergelijke diepingrijpende godservaringen gaan de lezingen van vandaag. In de eerste lezing uit het boek Genesis horen we hoe Abraham in de nacht een teken ontvangt. In een soort visioen wordt hem een rijk nageslacht beloofd. Onze eerste reactie zou misschien zijn: dromen zijn bedrog. Maar Abraham geloofde de Heer, zo staat er, en Deze rekende hem dat aan als gerechtigheid. De boodschap van het visioen wordt zelfs nog bekrachtigd door goddelijk vuur. Abraham durfde te vertrouwen op deze mysterieuze ervaring en wist dat hij in zijn leven zou worden gedragen door een machtig verbond. Van hieruit durfde hij alles aan.
Toch had Abraham jarenlang alle reden om te twijfelen aan de belofte. Vele jaren gingen immers voorbij voordat hij eindelijk een zoon kreeg. Maar voor Abraham was het teken dat hij mocht ontvangen voldoende om het uit te houden in zijn twijfel. En juist daarin werd hij voor ons de vader van alle gelovigen. Tekens zijn geen bewijzen. Gods nabijheid kan soms worden ervaren, niet bewezen. Geloofszekerheid is niet vast te leggen in dogma’s. Geloven is je durven toevertrouwen aan die diepe persoonlijke beleving, die aan jouw leven nieuwe bestaansgrond gaf. Het kan een ervaring zijn die te broos en kwetsbaar is om over te spreken. Maar voor jou vertegenwoordigt het de diepste zin van je bestaan.
In het evangelie horen we het prachtige verhaal over, wat wel genoemd wordt, de gedaanteverandering op de berg Tabor. Ook hier is sprake van een diepingrijpende ervaring. Maar van wie? Van Jezus? Van de drie leerlingen?
We horen dat Jezus in het gezelschap van zijn meest intieme vrienden, Petrus, Johannes en Jacobus, de berg Tabor beklimt om er te bidden. Wat is dat voor gebed? Er wordt gesproken over een ontmoeting met Mozes en Elia. Het lijkt erop dat Jezus, in gesprek met de vertegenwoordigers van zijn eigen Joodse traditie, onderzoekt of Hij op de juiste weg is. Jezus kiest meer en meer een eigen interpretatie van de schriften. Een interpretatie waarin de liefde belangrijker is dan de regel. Daarbij komt Hij regelmatig in aanvaring met de farizeeën en schriftgeleerden.
Jezus voorvoelt dat Hij gevaar loopt als Hij in zijn keuzes volhardt. Het verhaal zegt dat Hij met Mozes en Elia spreekt over zijn heengaan (zijn exodus) dat zich in Jeruzalem zal voltrekken. Doodsdreiging hangt in de lucht. En toch…”zijn gelaat verandert van aanblik en zijn kleren worden verblindend wit”. In het visioen wordt alles helder en de angst voor de dood wijkt als sneeuw voor de zon. De levensopdracht en identiteit worden opnieuw bevestigd: “Dit is mijn Zoon, de uitverkorene”. De stem die klonk bij de doop in de Jordaan, wordt nogmaals gehoord. En Jezus weet: ik ben de geliefde Zoon, dit is mijn weg, tot en met het einde in Jeruzalem.
En de leerlingen intussen? Zij zijn in slaap gevallen, zoals het ook later zal gebeuren in de hof van olijven in Getsemane. Maar op enig moment, zo zegt het verhaal, zijn ze klaar wakker en zien ze iets van het heerlijke moment van het gesprek tussen Jezus, Mozes en Elia. Ze worden enthousiast en Petrus roept uit: Meester, het is hier goed. Laten we drie tenten bouwen en alles houden zoals het nu is. Maar, zo zegt de evangelist Lucas, hij wist niet wat hij zei. Zien, soms even. De leerlingen mochten even proeven van Gods heerlijkheid en willen deze ervaring het liefst vasthouden. Ze willen er nog niet van weten dat het gewone leven weer doorgaat. En ze zijn nog niet toe aan het inzicht dat de pijn en de dood ook bij het leven horen. Ze moeten weer van de berg afdalen en hun godservaring een plaats geven in het leven van alle dag. Zoals Abraham dat had voorgedaan.
Bij Lucas wordt Jezus’ openbaar leven beschreven als een grote pelgrimstocht naar Jeruzalem. De beklimming van de berg Tabor kan wel worden gezien als een tussenstop, een moment van intens gebed en bezinning. Een ervaring van opnieuw de stem te horen en het goddelijk licht te zien. Het is alsof de evangelist wil zeggen: zoals ieder mens, had ook Jezus het nodig, om in de donkere tunnel van het leven, waar pijn en dood ons bedreigen, licht te zien aan het eind. Licht dat ons er doorheen sleept. Licht dat ons de moed geeft het vol te houden.
PLK