13 december 2020, 3e zondag van de Advent
Amstelveen, 20 december 2020 – 3 advent – B
Jesaja 61, 2a, 10-11
Joh. 1, 6-8, 19-28
Sommige mensen durven in gezelschap hun mond niet open te doen, zeker niet als het gaat om hun mening te geven. Dat is jammer, want iedereen heeft recht op een eigen mening en op de mogelijkheid die kenbaar te maken.
Als je dat niet doet, blijft het onduidelijk waar je zelf staat en kun je ook nergens van getuigen.
Wat is er nodig om te getuigen? Je hebt durf nodig en een taal die mensen begrijpen. Is er nog meer nodig? Ja, het moet ergens over gaan. Dit alles wordt ook over Johannes de Doper verteld.
Het is wel een excentriek personage met een kameelharen pij en met sprinkhanen en wilde honing als voedsel. Hij heeft durf, hij heeft een taal die mensen verstaan en hij heeft het ergens over.
Hij weet in ieder geval dat hij zelf niet de Messias is, dat hij niet de profeet Elia is, dat hij niet Mozes is. Het is best belangrijk ook te zeggen wat je niet bent. Dat maakt je tot een uniek persoon.
Want veel mensen hebben imiteergedrag. Dit komt erop neer, dat ze een ander willen zijn en niet zichzelf.
Wie jarenlang in de woestijn op zichzelf teruggeworpen is, kent zichzelf. Johannes is zo iemand. Hij heeft daar ook voor gekozen. Hij wil voorloper zijn.
Hij wil wegbereider zijn, wegbereider voor het licht, wegbereider voor de drager van het Licht, de Messias, van wie over twee weken zal blijken, dat zijn naam Jezus is. Maar Johannes weet dat nog niet. Wat hij wel weet is, dat er iets moet veranderen.
De crisis van zijn dagen is groot. Mensen worden verdrukt en snakken naar vrijheid. Mensen leven in het donker en verlangen naar licht.
Johannes getuigt van één ding: ergens onder jullie leeft iemand die zelf Licht is, die vrijheid brengt.
Johannes blijft zoeken waar die Lichtdrager te vinden is en daarom blijft hij zijn mond open doen. Hij blijft vragen stellen en aanwijzen. Kijk eens om je heen. Zie je het al ergens? Kun je misschien zelf zeggen waar je sprankjes licht, waar je sprankjes hoop ziet?
Het is gemakkelijk om het negatieve te benoemen. Onheilsprofeten zijn er genoeg.
Het is veel moeilijker om eerlijk en oprecht te vertellen waar je al iets tegenkomt van wat Jesaja in de eerste lezing zo mooi zegt: gebroken harten die genezen worden.
Denk je eens in. Mensen die in zichzelf opgesloten zitten, vrijmaken. Met elkaar omgaan zoals een bruidegom omgaat met zijn bruid.
We voelen allemaal aan, dat dit hoge taal is. Tegelijkertijd voelen we ook aan, dat dit zo mooi is, dat we er allemaal wel iets van zouden willen meemaken, het zelf ervaren. Maar durven we het ook zelf mee te maken, durven we in die richting te werken?
Dat laatste is wel begrijpelijk, want anders gebeurt er niets onder ons. Om onze samenleving wat meer te laten opschuiven richting Kerstmis zoals Kerstmis bedoeld is, zullen we aan de slag moeten.
We zouden misschien wat gebroken harten kunnen helen, we zouden wellicht wat warmte kunnen brengen bij anderen. Ondanks alle beperkingen die in deze coronatijd gelden zouden we kunnen proberen tot een gezamenlijke beleving te komen van het Kerstfeest.
Houden we ons gedeisd of komen we voor onze mening uit? Vermijden we ieder risico of durven we onze nek uit te steken?
Misschien maken we een fout of krijgen we tegenwerking, maar hoe kunnen we ons helemaal afzijdig houden wanneer we zien dat er nog zoveel te doen is voor het Kerstmis is.
Vaak lijkt het alsof het voor de meeste mensen alleen maar om Kerst gaat en niet meer om Kerstmis, alleen om de sociale kant van de feestelijkheden en niet om de religieuze inhoud.
Als je de mis uit Kerstmis haalt, dan haal je het hart uit het feest. Dan wordt het een midwinter feest.
Durven wij onze mond open te doen en de goede richting aan te geven? Het gaat volgens ons met Kerstmis wel om de komst van Gods Zoon, van het Licht in ons midden. Amen.