23 augustus 2020, Wie zeg jij dat Ik ben

21A Wie zeg jij dat ik ben? 23.8.20 TB

 

Jesaja 22, 19-23; Romeinen 11, 33-36; Mat. 16, 13-20

Wie kent de gedachte des Heren? Hoe onpeilbaar is de rijkdom van Gods wijsheid, hoe ondoorgrondelijk zijn beslissingen, hoe onnaspeurlijk zijn wegen! De brief aan de Romeinen uit zich in superlatieven om het ondoordringbare mysterie, dat we God noemen, aan te duiden. Vanouds zijn mensen geconfronteerd met de ervaring dat er op het goddelijke geen greep te krijgen is. De godsontmoeting is tegelijk fascinerend en overweldigend, zei de godsdienstpsycholoog Otto aan het begin van de vorige eeuw. Een mens voelt zich aangetrokken maar ook heel nietig.

Bij een dergelijke ervaring voelt een mens dat hij moet zwijgen, net als Job uiteindelijk concludeerde. Toch zijn er ook altijd profeten geweest, die gemeend hebben namens God te mogen en soms te moeten spreken. We horen zoiets in de eerste lezing, waar Jesaja aankondigt dat God aan zijn dienaar de sleutel van Davids huis zal overhandigen. Wie is God? In de persoon van de dienaar des Heren zal de gestalte van God zichtbaar worden. In de ogen van de eerste christenengebeurde dat in de persoon van Jezus.

Naar dit inzicht moesten de leerlingen langzaam toegroeien. Wie is deze Jezus toch, moeten ze zich dikwijls hebben afgevraagd. Vandaag vraagt Jezus het aan hen. Wie zeggen de mensen dat ik ben? Maar jullie, wie zeggen jullie dat ik ben? We hoorden zojuist het antwoord uit de mond van Petrus: Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God.

En Jezus reageert met: Gij zijt Petrus, en op deze steenrots zal ik mijn kerk bouwen. Deze tekst staat met hoofdletters in de koepel van de St. Pieter in Rome gegraveerd. Voor velen verwijzen ze naar de onfeilbare macht van het pausdom. Zeker in combinatie met de sleutelmacht om te binden of te ontbinden in de hemel.

Maar doen we daar de evangelist Matteüs niet tekort mee? Wat wordt er bedoeld met die sleutels van het Rijk der hemelen en waarom worden die juist aan Petrus overhandigd?

Als we met dat laatste beginnen, was Petrus een heilige waarop niets viel aan te merken? Zeker niet. Petrus wordt wel beschreven als een enthousiasteling, maar soms ook als een bangerik die op belangrijke momenten onvoldoende vertrouwen had, ja zelfs Jezus in de steek liet toen het erop aan kwam. Waarom dan toch deze aanstelling? Allereerst op grond van de belijdenis die eraan vooraf gaat: Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God. Deze uitdrukking van geloof is geen eigen verdienste. Nee, zegt Jezus, niet vlees en bloed hebben u dit geopenbaard, maar mijn Vader in de hemel. Het geheim van God zelf is hier in het geding. Geschonken geloof dus, en ook liefde. Want elders in het evangelie vraagt Jezus aan Petrus tot driemaal toe: heb je mij meer lief dan die anderen hier? En wanneer Petrus dit bevestigt, krijgt hij de opdracht: wijd mijn schapen. Geloof en liefde als sleutelvoorwaarden om de kudde te leiden.

Petrus is tot het inzicht gekomen wie Jezus werkelijk is: de mens op wie wij al zo lang gewacht hebben, de mens naar Gods hart, de Messias, de gezalfde Gods. En daarom krijgt hij van Jezus de sleutel tot het Rijk der hemelen hier op aarde en de opdracht om ook anderen hier binnen te voeren. Hij moet hen toegang verschaffen, d.w.z. de woorden van de Schrift voor hen toegankelijk maken, de diepste zin van het leven ontsluiten.

Hij krijgt ook de macht om te binden en ontbinden. In de oorspronkelijke joodse context betekent dat: iemand toelaten of uitsluiten van de synagoge. In de latere kerkgeschiedenis is het veelal verstaan als: wel of niet zonden vergeven. Maar de betekenis is waarschijnlijk wat breder en dieper. Binden wil allereerst zeggen: mensen samenbrengen, over alle verschillen heen die hen scheiden. Hen verzamelen rond een gemeenschappelijk ideaal. Ontbinden is hen losmaken uit wat hen bezwaart, wat hen achtervolgt vanuit hun verleden, schuldgevoel, teleurstelling, verlamming (De Clercq). Verderop in het Matteüs-evangelie (18,18) verleent Jezus deze sleutelmacht aan al zijn apostelen en via hen ook aan ons, die met Petrus ons geloof in Jezus belijden. Net als Jezus moeten de apostelen en hun opvolgers knellende banden losmaken waar ze pijn doen, en banden aanhalen waar ze waar ze verslapt en vertroebeld zijn.

Geloven in Jezus wil zeggen: dezelfde weg gaan als Hij. Het sleutelwoord van zijn leven was: Wie zijn leven verliest voor anderen, zal zijn eigen leven vinden. Dat is volgens Jezus de enige sleutel tot het ware geluk. Om die weg te gaan, zijn geloof en liefde nodig. En dan mogen we erop vertrouwen dat God, net als bij Petrus, veel gebreken van onze kant voor lief neemt.

PLK