16 augustus 2020 Gerechtigheid voor de vreemdeling

Gerechtigheid voor de vreemdeling (20A) 16.8.20 (TB)

Jes. 56, 1.6-7; Rom. 11, 13-15.29-32; Mat. 15, 21-28

In het evangelie van vandaag worden we geconfronteerd met de meest menselijke kanten van Jezus. Hij heeft in zijn leven kennelijk geworsteld met de vraag naar de omvang van zijn zending. Moest Hij zijn aandacht beperken tot de kinderen van Israël of had de Messias een meer universele missie?

In Mat. 10,5 (dat aan het verhaal van vandaag voorafgaat) lezen we nog dat Hij zijn leerlingen opdraagt zich te beperken tot de kinderen van zijn eigen volk.

Maar in de slotversen van Matteus lezen we: “Gaat en maakt alle volkeren tot mijn leerlingen en doopt hen in de naam van de Vader en de Zoon en de heilige Geest”.

De evangelietekst van vandaag (Mat. 15), het prachtige verhaal over de ontmoeting tussen Jezus en een Kananese vrouw, die Hem komt smeken om genezing voor haar zieke dochter , lijkt te wijzen op een soort omslagpunt, een bewustwording van het universele karakter van de heilsboodschap.

Wat gebeurt er? In eerste instantie lijkt Jezus te reageren zoals in die tijd binnen het jodendom gebruikelijk was: Hij zegt dat het heil waarnaar zij vraagt uitsluitend bestemd is voor de kinderen van Israël.

Zijn woorden klinken ons vrij grof in de oren: het zou verspilling zijn het voedsel weg te geven aan de honden, dit zijn de heidenen.

Maar de vrouw laat zich niet wegsturen, toont zich zelfs niet beledigd. Ze overschrijdt haar eigen culturele grenzen, wanneer ze Hem toeroept: “Heer, Zoon van David”.

Dat is een heel bijzondere titel. Van deze Zoon van David wordt in psalm 72 gezegd dat hij bereikbaar is voor kleine mensen, hoop geeft aan rechtelozen,

en dat hij de machten die ons dwingen zal breken.

Hiermee wordt Jezus rechtstreeks aangesproken als de Messias. Hij geeft zich gewonnen voor zo’n sterk geloof. Nu gaat Jezus zijn eigen grenzen over

en op dat moment is de dochter genezen.

Een indrukwekkend en leerzaam verhaal. Het speelde ook een belangrijke rol tijdens de vroegste periode van het christendom. Paulus en Petrus hadden een belangrijk meningsverschil over de voorwaarden waaraan de heidenen moesten voldoen om christen te kunnen worden.

Moesten ze eerst voldoen aan de strenge joodse toegangseisen (zoals besnijdenis en spijzigingwetten) om zich te kunnen laten dopen of was het geloof in Jezus Christus voldoende?

Het eerste concilie (in Jeruzalem) gaf hierin Paulus gelijk en dat betekende een grote stap naar een universele visie op de jonge kerk.

Maar ook voor ons vandaag valt er veel te leren. Want laten we eerlijk zijn:

hebben ook wij niet vaak de neiging om het heil voor onszelf te bewaren en te menen dat wij hierover de waarheid in pacht hebben? Ook wij bouwen muren op en stellen hoge voorwaarden aan de buitenstaander of vreemdeling.

Net als bij Jezus wordt ook op ons een beroep gedaan om over grenzen heen te gaan, ons open te stellen voor andere gezichtspunten, onze solidariteit te verbreden.

Natuurlijk hoeft dat niet op een al te naïeve wijze, Jesaja was daar in de eerste lezing duidelijk over. Ook de vreemdeling dient zich te houden aan bepaalde eisen.

Maar uiteindelijk gaat het bij de vraag naar de toegang tot het heil om het criterium van de gerechtigheid. “De vreemdelingen die zich bij de Heer aansluiten om Hem te dienen en zijn naam met liefde vereren, hen breng Ik naar Mijn heilige berg (zegt de Heer) en Ik geef hun vreugde in mijn huis van gebed. Want Mijn huis zal genoemd worden: een huis van gebed voor alle volken”. Ook de vreemdeling krijgt toegang tot het heil.

Beslissend is de vraag of wij willen leven zoals God ons bedoeld heeft.

Daarbij is het goed te bedenken dat ook wij eens vreemdelingen waren en dat ook wij het heil van God hebben mogen ontvangen om niet.

Aan ons wordt gevraagd ons open te blijven stellen, ons ook door anderen iets te laten gezeggen, binnen en buiten de kerk.

Het tweede Vaticaanse concilie heeft gelukkig erkend dat er ook buiten de katholieke kerk woorden van heil te vinden zijn. We mogen dus oprecht ontvankelijk zijn voor visies en denkbeelden van buiten. In onze multiculturele en multireligieuze samenleving is dat ook van groot belang om werkelijk samen te kunnen leven, vanuit een eerlijke en oprechte interesse in elkaar.

Maar tevens vanuit een groot geloof: het onvoorwaardelijk vertrouwen van de Kananese vrouw wordt ons vandaag als voorbeeld gegeven.

Waar de leerlingen haar wilden wegsturen, krijgt zij uiteindelijk de liefdevolle en genezende ontmoeting met Jezus waar zij om vraagt.

Mogen ook wij in onze directe omgeving zo kunnen reageren en aldus iets van Gods heil doorgeven. PLK