2 augustus 2020, Brood dat leven geeft

18A Brood dat leven geeft (2 aug. 2020, OU)

Jesaja, 55, 1-3; Rom. 8, 35.37-39; Mat. 14, 13-21

“Komt naar het water, gij allen die dorst lijdt! Komt kopen, zonder te betalen.” Als een echte marktkoopman horen we Jesaja in de eerste lezing zijn waar aanprijzen. Het is zelfs gratis. Je hoeft alleen maar je handen op te houden. Maar wat voor waar biedt hij dan aan? Brood, melk, wijn? “Luistert naar Mij, dan eet gij wat goed is en verzadigt gij u aan heerlijke spijs, en gij zult leven”. Het gaat blijkbaar om meer dan brood, melk en wijn. Het gaat om voedsel voor de ziel, brood dat leven geeft. Niet alles is voor geld te koop. Om echt te kunnen leven, moeten we leren luisteren naar een woord dat ons in onze diepste verlangens en zorgen raakt. Jezus zal later (tijdens de beproeving in de woestijn) zeggen: “Een mens leeft niet van brood alleen, maar van alles wat komt uit de mond van de Vader”. Het echte geluk in dit leven wordt ons gratis en om niet geschonken.

Het evangelie van Matteüs sluit daarbij aan. In het verhaal van het broodwonder worden de leerlingen door Jezus opgeroepen het weinige voedsel dat beschikbaar is uit te delen aan een grote menigte. Naar menselijke berekening een onmogelijke opgave. Laat iedereen op tijd naar huis toe gaan en voor zichzelf zorgen. Zo denken wij dikwijls ook. Wij kunnen nu eenmaal niet iedereen te eten geven en elke vluchteling onderdak verschaffen. Maar wanneer de leerlingen met het brood rondgaan, zo zegt het verhaal, dan ontstaat het wonder. Het delen van dit voedsel leidt niet tot een tekort. Wanneer allen verzadigd zijn blijven er nog 12 manden over.

Het moet een populair verhaal geweest zijn voor de eerste christenen, waarin vrijwel letterlijk wordt verwezen naar de woorden van de instelling van de eucharistie tijdens het Laatste Avondmaal: Jezus neemt de broden, slaat zijn ogen ten hemel, spreekt de zegenbede uit, breekt de broden en geeft ze aan zijn leerlingen. De evangelist Johannes laat het verhaal van het broodwonder volgen door een gesprek waarin Jezus zichzelf openbaart als het brood dat moet worden gegeten om eeuwig leven te vinden.

De broodvermenigvuldiging verwijst dus vooral naar de beleving van de eucharistie in het leven van alle dag. Het is de taak van Jezus’ volgelingen om dit brood, het leven dat gebroken wordt om te worden uitgedeeld, verder te dragen, elk in zijn eigen tijd en in zijn eigen cultuur. Zet u in voor anderen, leef delend en gevend. Maar net als de leerlingen toen, hebben ook wij soms het gevoel dat we maar zo weinig in handen hebben om uit te delen. Want wie zijn wij als kerk nog in onze samenleving? Ons eigen geloof is soms aan het wankelen, vroegere geloofszekerheden zijn verdwenen, we voelen ons in de kou staan. Wat moeten we onze jongeren nog te eten geven?

Begin er maar aan, zegt Jezus, dan kan het wonder gebeuren. Hij roept mensen die maar weinig hebben op, te geven wat zij hebben. Wees niet bang te kort te schieten. Houdt op met rekenen en tellen. Vertrouw je in je armoede toe in de handen van een ander. Waag het om jezelf weg te geven zoals je bent. En het leven zal anders worden. Misschien verloopt die verandering niet altijd even spectaculair. Het Rijk van God is immers ook wel vergeleken met zuurdesem dat langzaam en haast onzichtbaar werkt. Soms kunnen we alleen zaaien en moeten we erop vertrouwen dat God zorgt voor de groeikracht. Het wonder van de broodvermenigvuldiging is wel genoemd: het wonder van de lege handen (Zegveld).

En aan wie moeten we dan uitdelen? Het is opmerkelijk dat Matteüs niet één, maar twee verhalen over het broodwonder kent. Om dat te begrijpen moeten we letten op de symboliek van de getallen. In het eerste verhaal, dat we zojuist hebben gelezen, is sprake van vijf broden, voor vijfduizend mensen. Dat zou kunnen verwijzen naar de vijf boeken van Mozes, de Thora. De twee vissen zouden kunnen verwijzen naar de Profeten en de Geschriften der Wijsheid. In de twaalf manden die overblijven, horen we de twaalf stammen van Israel. Dus als allen verzadigd zijn, is er nog genoeg over voor heel Israel, een beeld van overvloed van heil.

Maar hoe zit het dan met de rest van de wereld? Daarvoor moeten we het tweede verhaal van het broodwonder lezen (in Mat 15). Hier gaat het om zeven broden en vierduizend mensen. Vier is het getal van alle windstreken van de aarde en zeven het getal van alle volkeren die rondom Israel woonden. Het heil is dus niet alleen bestemd voor Israel, maar ook voor de ‘heidenen’, ook voor ons. En ook wij moeten het heil dus niet reserveren voor onze eigen groep, maar voor een ieder die op ons pad komt. Trek er dus op uit, blijf niet binnen zitten, zo roept paus Franciscus ons bij herhaling op. “Liever een Kerk die gekneusd, gewond en vuil is, omdat zij langs de straten is uitgetrokken, dan een Kerk die ziek is, omdat zij gesloten is en uit gemakzucht zich vastklampt aan eigen zekerheden” (Evangelii Gaudium, 49).

Wanneer we in het Onzevader vragen om het ‘dagelijks brood’ is het goed te beseffen dat dit tevens een oproep is aan onszelf om Jezus’ heilzame optreden in ons leven een beetje na te volgen. Wij zijn niet beter dan de leerlingen toen. Wij denken ook: we hebben maar zo weinig te bieden, het is een druppel op een gloeiende plaat. Maar het evangelie nodigt ons uit ons te geven aan elkaar. Want dan zal het wonder van de lege handen tussen mensen geschieden. Amen.

PLK