17 november 2019, Verlangen naar de eindtijd

33C 17 november 2019 TB Verlangen naar de eindtijd

Maleachi 3, 19-20a; 2 Tes. 3, 7-12; Lucas 21, 5-19

“Er zal een tijd komen dat van alles wat u daar ziet geen steen op de andere zal blijven”. Jezus schetst ons een beeld van wat wel genoemd wordt de eindtijd. Wat kunnen we ons daarbij voorstellen en wat moeten we ermee, beste mensen?

De eindtijd is een beeld met twee gezichten. Allereerst het gezicht van de rampen, ziekten en oorlogen. Dat is het beeld dat we elke dag in de krant tegenkomen. In die zin lijkt het er wel op dat wij vandaag de dag zelf in die eindtijd leven. Rampen zijn er ook in ons persoonlijk leven. Wie maakt er niet grote tegenslagen mee? In gezondheid, in werk, in relaties en vriendschappen. Ook in onze kerk is sprake van menige crisis. Misbruik, kerksluitingen, het huis waarin je je veilig voelde, geeft steeds minder houvast.

Maar de eindtijd heeft ook een ander gezicht. Dat wordt in de bijbel aangeduid met ‘de dag van de Heer’, de dag dat de Mensenzoon terugkomt en God zijn rijk op aarde definitief zal vestigen. De bozen zullen als een stoppelveld in brand gestoken worden, zegt de profeet Maleachi (eerste lezing). Zij die ontzag hebben voor God zullen gerechtigheid en genezing ondervinden.

Van die hoop en dat geloof leven wij. En daarom bidden wij in de Eucharistie: “totdat Hij komt”. We zien uit naar een nieuwe hemel en een nieuwe aarde. Een aarde waar vrede en gerechtigheid voor allen heersen.

Maar die nieuwe aarde, met hemelse trekken komt er niet vanzelf. Soms lijkt het erop dat we hiervan steeds verder weg raken. In de westerse wereld waarin wij leven staat het ‘ieder voor zich’ centraal. Wij leren onze kinderen vooral goed op te komen voor zichzelf. Een cynische levenshouding overheerst ons denken. God is uit onze gedachten verdwenen. De wereld is een groot concurrentiespel.

Maar zo ziet het Rijk van God dat Jezus ons kwam aankondigen er niet uit! In die wereld van God hebben mensen oog voor elkaar, zijn zij betrokken op het leed van de ander. In die wereld streven mensen naar vreedzame relaties, naar saamhorigheid, liefdevolle zorg (caritas). De vraag aan ons is of wij nog verlangend uitzien naar dat rijk. Jezus zegt: het is al in uw midden. Maar dat veronderstelt wel dat wij eraan meewerken.

Hoe doen we dat? Hoe bereiden wij ons voor op de dag van de Heer? Gewoon, door waakzaam en zorgzaam te zijn op de plaats die ons gegeven is. In de gemeente van Tessalonica was een groep mensen die, in de verwachting van een spoedige wederkomst van de Heer, hun arbeid verwaarloosden en veel last en onrust veroorzaakten. Zij schuwden alle moeite, maar bemoeiden zich wel met alles, staat er (tweede lezing). Paulus gaat scherp tegen hen in met de stelling: wie niet wil werken, zal ook niet eten. Al dat gedweep met een spoedige wederkomst van Christus was duidelijk niet de bedoeling van Paulus.

In een wereld die God heeft doodverklaard en waarin christenen minder serieus worden genomen, worden wij uitgedaagd vanuit een liefdevolle zorg oprecht om te zien naar elkaar. Om hongerigen te voeden, vluchtelingen op te vangen, eenzamen en zieken te bezoeken. Zo kunnen we ons steentje bijdragen aan het naderbij komen van de dag van de Heer.

En wees niet bang als de mensen je voor gek verklaren, zegt Jezus. De heilige Geest zal je de woorden in de mond leggen die je nodig hebt. Maar hoe zit het dan met de crises in de kerk en in ons persoonlijk leven? Wat de kerk betreft mogen we vertrouwen op het woord van de Heer: Ik zal met u zijn tot het eind der tijden. Ook al gaat er nu veel verloren, mensen zullen altijd op zoek blijven naar het betekenisvolle in het leven en nieuwe vormen van christelijk geloven vinden.

En waar het gaat om ons eigen leven, moge het zo zijn dat er liefdevolle anderen om ons heen staan als het moeilijk wordt, mensen die ons opvangen. Maar er komt een moment dat mensenhanden tekort schieten. Iemand zei ooit: je kunt niet vallen tenzij in de handen van God. Als je zwaar in de problemen bent, lijkt dat te gemakkelijk gezegd. Toch is het uiteindelijk het enige wat overblijft. Henri Nouwen vertelde eens het verhaal over de trapezewerkers. De springer moet durven loslaten en vertrouwen op de vanger. Alleen dan lukt het. Met dat vertrouwen in zijn Vader als vanger stond ook Jezus in het leven. Mogen wij iets van dat vertrouwen delen. We hoeven het niet te doen op eigen kracht. In onze zwakheid worden wij gesterkt in het besef dat we met Jezus onderweg zijn.

Kortom, als Jezus spreekt over de tijd van ‘de laatste dingen’ heeft Hij het niet over een scenario van het einde der wereld, maar roept Hij ons op om de verwachting van de nieuwe hemel en de nieuwe aarde levend te houden en hieraan mee te werken (Schuman). De 33e zondag door het jaar werd door paus Franciscus uitgeroepen tot de jaarlijks weerkerende dag van de armen, als voorbereiding op het feest van Christus Koning, die zich geïdentificeerd heeft met de geringe en arme mens en ons richt op werken van barmhartigheid. Mogen wij in die zin weer standvastig op weg gaan naar elkaar. Amen.

PLK