Vakantie Jezus

Vakantie Jezus

Toen Ik twaalf was, ik, Jezus, namen mijn ouders me mee naar Jeruzalem. Ik voelde me daar echt in mijn element: alles ging over het werk van Mijn Vader. De tijd vloog er voorbij.

Tijdens mijn vakanties genoot Ik van de natuur.

Ik hield de zaaier in het oog, die het graan aan de aarde toevertrouwt.

Ik bewonderde het koren dat opschiet, met onkruid daartussen.

Ik luisterde naar de vogels; ze zaaien noch maaien.

Ik keek naar de kleuren van de zonsondergang, dronken van zaligheid.

In al die pracht vond Ik stof voor mijn parabels over het Rijk van God.

Ik herinner me de wijngaard met zijn ranken en druiventrossen,

en de vijgenboom: hoe hij het geduld van de wijnboer op de proef stelt.

Nog steeds staan de kudden schapen Me voor ogen,

grazend onder het waakzame oog van de herder.

Alles zong in Mij een goddelijke melodie.

Later heb Ik lange voettochten gemaakt met mijn apostelen,

heerlijke momenten van stilte, ver van het lawaai van de massa.

Ik ging wel eens op bezoek bij mijn vrienden,

Martha en Maria, en hun broer Lazarus.

Ik genoot er van hun kookkunst,

maar meer nog van onze gesprekken van hart tot hart,

uren aan een stuk.

Vakantie is voor Mij: mogen delen in de vreugde van mensen,

hun kleine vreugden van elke dag. Zo was Ik eens op een trouwfeest waar ze wijn tekort hadden.

Het feest moest doorgaan, dus liet Ik kruiken met water vullen en konden ze wijn schenken van nog betere kwaliteit.

Water heeft Mij altijd aangesproken. Ooit ontmoette Ik een Samaritaanse vrouw vlak bij een waterput.

Tenslotte was zij het die Mij om water vroeg. Levend water heb Ik haar toen gegeven.

Sinds die Paasmorgen, toen Maria van Magdala Mij voor een tuinier aanzag, komt er geen einde meer aan mijn vakantie.

Ik wandel langs het meer van elke mens en op gloeiend houtskool bereid ik een picknick met vis uit overvolle netten.

Ik nodig vermoeide voortsloffende reizigers uit

in de herberg van EmmaĆ¼s. Ik deel met hen het brood... brood dat smaakt naar eeuwigheid.