Aswoensdag

Aswoensdag, 6.3.19 in TB

Joël 2, 12-18; 2 Kor. 5, 20 – 6, 2; Mat. 6, 1-6.16-18

Bij het begin van de veertigdagentijd worden wij uitgenodigd opnieuw stil te staan bij de vraag: Wat zijn de belangrijkste prioriteiten in ons leven? Waar komt het werkelijk op aan? (Vastenbrief 2011 van de Nederlandse bisschoppen). En dan gaat het vooral over twee deelvragen: 1. Welke plaats neemt God in mijn leven in? 2. Heb ik oprechte liefde voor mijn naasten?

Bij dat getal veertig worden we natuurlijk herinnerd aan het verhaal over het joodse volk. Nadat het bevrijd was uit het slavenhuis Egypte, moest het eerst 40 jaar door de woestijn trekken om te leren hoe het zou moeten leven in het beloofde land. En we denken aan de 40 dagen van beproeving die Jezus doormaakte in de woestijn om zijn ware roeping te testen, alvorens Hij een begin maakte met zijn openbaar leven.

Laten we beginnen met de essentiële vraag: welke ruimte is er in mijn leven voor God en voor mijn medemens? Want eigenlijk is dat een en dezelfde vraag. De ontmoeting met God krijgt een gezicht in de ontmoeting met een ander, iemand die jou nodig heeft. Als je een hongerige voedt, geef je de Heer te eten; als je een dakloze ontvangt, bied je de Heer onderdak (Buitendijk). God komt ons tegemoet in een mens in nood. Wanneer wij ons hart openen voor onze naasten die hulp nodig hebben, maken we de band met God sterker.

Geloven is dus allereerst een praktische levenshouding. We worden uitgedaagd in te zien dat menselijk geluk vooral bereikt wordt door wat af te zien van het eigen ik. Het is de kunst de ander belangrijker te achten dan jezelf. De ander moet de ruimte krijgen om tot zijn recht te komen. Dat vraagt een bewuste ommekeer in ons leven, want dat staat dwars op onze natuurlijke neigingen. Daarop zijn ook de lezingen van vandaag gericht. De profeet Joël roept ons op ons hart open te stellen. Scheur uw hart, niet uw kleren.

Ook het evangelie van Mattheus, een onderdeel van de Bergrede, roept ons op niet aan de buitenkant te blijven staan in de komende bezinningsperiode. Beoefent uw gerechtigheid niet voor het oog van de mensen. Want dan zou het weer gaan om je eigen ego op te poetsen. Hoe dan wel? Jezus noemt drie zaken. Het geven van aalmoezen, vasten en bidden. In het geven van aalmoezen, of steunen van goede doelen, ontmoeten we God in het gezicht van de mens in nood. En we dragen iets bij aan een wereld waarin gerechtigheid heerst. Het vasten kan ons helpen om opnieuw te overwegen wat echt waardevol is in het leven. Misschien kunnen we overbodige gewoonten of verslavingen een kleinere kans geven. In het bidden proberen we stil te worden en ons hart te openen voor Gods stem. Heer, wat is uw bedoeling met mijn leven? Waartoe roept U mij?

Straks zult u het askruisje ontvangen. As die is overgebleven van de palmtakjes, die vorig jaar op Palmzondag werden gewijd. Het waren de palmtakjes van ons geloof in Jezus, ons geloof dat Hij ons een echte weg ten leven voorhoudt. De as van de palmtakjes stelt ons twee vragen (Tijdschrift voor verkondiging). De eerste vraag is: heeft ons geloof van vorig jaar Palmzondag in ons wel gebrand? Hebben wij het aangevuurd en hebben we er anderen mee aangestoken, verwarmd? Hebben we er liefde mee gegeven?

Maar er is ook nog een andere, kritische vraag. Die maakt ons erop attent dat ons geloof op een heel andere manier kan opbranden. Bijvoorbeeld omdat wij verbrand worden, in beslag genomen worden door heel andere zaken. Onbelangrijke beslommeringen, onnodige zorgen, of egocentrische neigingen.

Mens, bedenk dat je stof bent en tot stof zult wederkeren, zal tegen ons gezegd worden. De vraag is hoe wij tot stof zullen terugkeren. Opgebrand door het vuur en de liefde van het geloof of opgebrand door onze drang tot zelfbehoud? Waaraan brand ik mijn leven op?

Gerechtigheid, anderen recht doen, daartoe worden wij opgeroepen bij het begin van de veertigdagentijd. We zongen: ‘Al uw geboden zijn gerechtigheid. Ik prijs uw woord met juichende gezangen. Uw rechterhand geleide mij altijd; naar uw geboden richt ik al mijn gangen. Het is uw wet, waarin ik mij verblijd, het is uw heil, waarnaar ik blijf verlangen’.

Wensen wij elkaar een vruchtbare bezinningsperiode op weg naar Pasen. Amen.

PLK