29 oktober het voornaamste gebod
30A Het voornaamste gebod? 29.10.2017, TB
Exodus 22, 20-26; Mat. 22, 34-40
Wat is het voornaamste gebod, vraagt een Schriftgeleerde aan Jezus. En we kennen zijn antwoord al van jongs af aan: “Gij zult de Heer uw God beminnen met geheel uw hart, geheel uw ziel en geheel uw verstand. En het tweede, daarmee gelijkwaardig, gij zult uw naaste beminnen als uzelf”. We weten ook dat dit in de praktijk van alle dag niet altijd meevalt. Zelfs houden van jezelf gaat lang niet iedereen gemakkelijk af, laat staan houden van God of van je naaste. Waarom is dat zo moeilijk?
Misschien moeten we eerst even een blik werpen op de tekst van het boek Exodus, waarnaar Jezus in zijn antwoord verwijst. En wel naar de 10 geboden (Ex. 20). Uit dat boek komt ook de eerste lezing van vandaag. Israel, het volk van God, wordt eraan herinnerd dat zij ooit zelf vreemdelingen waren. En dat zij daarom vreemdelingen en noodlijdenden altijd goed moeten behandelen.
De tekst van de tien geboden in Exodus 20 en later nog in Deuteronomium 4 begint aldus: “Ik ben de Heer uw God die u uit Egypte, het slavenhuis, geleid heb”. Hierop durven vertrouwen ziet Israel als het eerste gebod. En pas daarna volgen de geboden die wij later zijn gaan benoemen en tellen als de tien geboden.
Dat is interessant. Wat wil dat zeggen? Israel krijgt telkens opnieuw te horen dat zij is bevrijd uit alle ellende. Het volk mag erop vertrouwen dat de Heer er altijd zal zijn. Dat geldt ook voor ons. Daarom horen wij in de Paaswake ieder jaar de oude verhalen over de uittocht uit Egypte. Vanuit de basiservaring van te zijn bevrijd en gebracht naar het beloofde land, wordt men opgeroepen zijn vertrouwen uitsluitend te schenken aan deze God. En dus niet te vertrouwen op eigen kracht, noch op zelf bedachte afgoden.
Nee, men dient al zijn kaarten te zetten op de Heer. Deze ene God zal men beminnen met hart en ziel, met hoofd en al zijn krachten, zegt Jezus. Want deze Heer is een redder. Hij beschermt de zwakken, Hij vergeeft wie terugkomt van kromme wegen. Zijn liefde is groter dan zijn toorn. Hij is voor ons als een dauw tijdens droge tijden. Leven in zijn aanwezigheid geeft ons schaduw als het heet is, doet ons opbloeien in het leven.
Aldus gezegend in het leven, mogen we ook uitgaan naar onze naasten, om Gods liefde door te geven. Telkens wanneer wij beseffen, hoezeer wij zelf gered en bevrijd zijn, zullen we ons omkeren tot die God die gerechtigheid wil voor allen. Want zo is onze God. Een God die verhoort en omziet, een God die ons redt uit allerlei vormen van slavernij. Om dat verhoren handen en voeten te geven, heeft Hij ons nodig. Hij roept ons op weg te trekken uit onszelf en onze vaste gewoonten en belangen. En op weg te gaan naar elkaar.
Wat betekent dat heel concreet? Exodus zegt: als je aan iemand in nood geld leent, gedraag je dan niet als een geldschieter, eis geen rente. Als je iemands mantel in pand neemt, geef die dan terug voor zonsondergang, want anders heeft hij geen beschutting voor de nacht. Het is niet moeilijk deze zinnen te vertalen naar de omstandigheden van vandaag. Ook nu nog leven er velen in totale armoede en ontreddering in de wereld, en soms vlak om ons heen, in materiële of geestelijke nood.
De zekerheid dat iemand onvoorwaardelijk van je houdt, is onmisbaar in ieders leven. Voor de overgrote meerderheid van ons is dat, gelukkig, van geboorte af aan een gegeven; ouders houden onvoorwaardelijk van hun kind. Helaas hebben sommige kinderen een andere ervaring. Twijfelen ze vanaf het begin of ze wel de moeite waard zijn. Hebben het gevoel dat het toch nooit goed genoeg is. En dan wordt het extra moeilijk om te kunnen geloven, dat er ook nog een Vader in de hemel is die van je houdt. En daarmee ook haast onmogelijk om spontaan van jezelf te houden en van je naaste.
De meesten van ons voelen zich in hun zelfwaardering sterk afhankelijk van wat anderen van ons vinden of zeggen. Bij een complimentje voelen we ons goed, bij kritiek beroerd. Het lijkt wel een onvermijdelijk lot. Maar iemand als Henri Nouwen zegt: dat is een leugen! We zijn voor ons welbevinden niet afhankelijk van de reacties van anderen. Als we ons maar realiseren dat we geliefde kinderen van God zijn. Die liefde stelt ons in staat onszelf te accepteren met al onze talenten en beperkingen, goede kanten en schaduwkanten. Net als aan Israel wordt ook aan ons telkens opnieuw de belofte gedaan dat er een God is die ons liefheeft en ons bevrijdt uit alle ellende. Deze belofte kan ons verlossen van allerlei angst en twijfel over onszelf of over de zin van het leven.
Nog even terzijde: in de oorspronkelijke tekst waren de tien geboden niet genummerd. Die zijn later toegevoegd. De katholieke telling wijkt een beetje af van de Joodse en begint met: Gij zult geen afgoden vereren, maar Mij alleen aanbidden en boven alles beminnen. Toch is het interessant te weten dat onze opdracht om lief te hebben pas volgt op de ervaring geliefd en bevrijd te zijn. De evangelist Johannes zegt: God heeft ons het eerst liefgehad. Voel eerst heel diep hoezeer je een geliefde zoon of dochter bent. Van daaruit volgt de neiging tot doorgeven wel haast spontaan. Boeiend toch: het gebod om je naaste lief te hebben is minder moeilijk dan het lijkt. Als je maar beseft hoezeer jij zelf een geliefd en bevrijd mens bent. Vrij zoals Jezus was. PLK